ouderling

Zondag ging ik weer 'ns ter kerke en bij het vertrek werd ik haast onder de voet gelopen door een man in een zwarte flederjas. Een jas als een zwerk. De fladderende panden omringden zijn stakige benen. Benen die vooruit snelden. Als stelten met daarboven die fladderpanden van die flederjas.
Oeh, een steek van angst schoot als bliksem door mijn buik. Deze man, deze ouderling had mij in mijn jonge jaren niet heus bejegend. Alsof ik, Kaatoo, iets misdaan had, zo trad hij mij destijds tegemoet. Klein en kwetsbaar als ik was, kroop ik in mijn schulp zodra deze flederman in mijn buurt kwam. Nu, nu ik bijna veertig ben, voel ik nog de angst van toen. Ik kijk hem aan, die akelige vent, als ik mijn fiets van het slot haal. Hij wacht daar aan de rand van het trottoir, vast op die zwarte lange slee die daar aan komt, met geblindeerde ruiten. Oeh, ik vind 'm still very very griezelig.